zondag 17 november 2013

Tijdschrift Skepter
Jaargang 19, nummer 4, 2006HomepageOnderwerpenUpdatesNieuwe Skepter

God als misvatting



door Jan Willem Nienhuys

De bekende Engelse atheïst Dawkins is tegen religie, maar lijkt er weinig van te snappen. Zijn 'memen'-verklaring van de persistentie van godsdienst lijkt verdacht veel op pseudowetenschap.
Richard Dawkins is een onvermoeibare strijder tegen godsdienst. Zijn jongste boek, The God Delusion, staat in de VS hoog op de bestsellerlijsten, en in Nederland is het vertaald onder de iets mildere titel God als misvatting. Dawkins kan onderhoudend schrijven, maar veel nieuws staat er niet in zijn boek. Na een voorwoord van maar liefst acht pagina's wordt de religie van Albert Einstein besproken, een soort van ontzag voor de grootsheid van de kosmos, waarna Dawkins uitlegt dat 'religie' geen speciale aanspraak kan maken op respect.
Met de mystiek van een natuurkundige en wat rabiate moslims als voorbeelden is religie echter niet gedefinieerd, wat de auteur er niet van weerhoudt om in het volgende hoofdstuk de Godhypothese van Dawkins (GHD) te formuleren: 'Er bestaat een bovenmenselijk, bovennatuurlijk wezen dat doelbewust het universum met alles erin, inclusief ons mensen, heeft ontworpen en geschapen.' Op dat ogenblik heeft hij eigenlijk al verloren. Wat gelovige mensen met hun goden bedoelen is buitengewoon gevarieerd, en doorgaans vol innerlijke tegenstrijdigheden waarvoor de ultieme oplossing meestal is dat de goden onbegrijpelijk zijn. In Nederland loopt in het dagblad Trouw al geruime tijd een tweewekelijkse serie waarin predikanten en publicisten uitleggen hoe ze omgaan met een God die niet persoonlijk gedacht wordt. Tot grote ophef leidt dit niet meer. In Dawkins' eigen land maakte bisschop John Robinson al in 1963 furore met zijn popularisatie van de 'God-is-dood'-theologie in Honest to God. Door in zijn betoog te doen alsof de keus tussen een en geen (persoonlijke) God is, geeft Dawkins de godisten al half gelijk, maar zeker wat Nederland en West-Europa betreft, voert hij een strijd tegen half-vergane windmolens. Dawkins heeft het ook in niet minder dan vier hoofdstukken over de maagdelijke geboorte van Jezus, iets dat in de VS door wel 80 procent van de totale bevolking geloofd wordt. Onder dominees daar schijnt het percentage lager te zijn. Ik vraag me af hoeveel Nederlanders dat Mariadogma geloven, de moslims wellicht, maar wie nog meer?
Voor de meeste gelovigen is het niet zo interessant of en zo ja hoe hun goden de wereld geschapen hebben. Alleen de extremistische Amerikaanse mythe van Intelligent Ontwerp gaat over doelbewust ontwerp. Net zo min als de bedenker van het schaakspel het hele spel overzag, hoeft een eventuele bouwer van het universum echter het geheel in enig detail gepland te hebben. Ook met de extra aanname dat de schepper tevens een detailplanner is, maakt Dawkins zich de opvattingen van enkele van zijn meest radicale tegenstanders eigen.
Religies interesseren zich niet echt voor de GHD. Atheïsten als Dawkins redeneren: religies hangen de GHD aan, want ze hameren op de letterlijke waarheid van de Bijbel in het algemeen en Genesis in het bijzonder. Maar iemand die verder dan pagina 1 van de Bijbel leest, ziet achtereenvolgens twéé scheppingsverhalen. Het eerste verhaal begint met een waterige boel en een scheiding van de verschillende soorten water, en pas droog land op de derde dag, daarna schepping van vissen en vogels, dan planten en dieren en ten slotte de mens, man en vrouw. Daarna komt er vanaf Genesis 2:4 een totaal ander verhaal. Dat begint met een onbegroeide woestijn, de schepping van de man uit vochtige aarde, vervolgens alle planten en dieren en een tuin met grote rivieren en daarna de vrouw. Die twee verhalen kunnen niet allebei waar zijn. Dat interesseert de gelovigen kennelijk niets. De scheppende activiteit van het opperwezen in de Bijbel is een volstrekt perifeer gebeuren. De ontwikkelde monotheïst met enig gevoel voor poëzie maakt uit deze verhalen op dat de methode van scheppen er niet toe doet, en desnoods bestaat uit de evolutie haar werk (selectie, selectie, selectie) laten doen, met eventueel het theologische voorbehoud dat de menselijke ziel (een theologische constructie) geen evolutieproduct is.
Dawkins beschrijft hoe het door hem bedachte oergodsbegrip door diverse religies is aangekleed. Er is natuurlijk geen logisch verband tussen zijn schepperfictie en de andere kenmerken van goden, en hij houdt het er maar op dat al die extra's verzinsels zijn. Hij keert dus de zaak om door de god van de creationisten voor de wortel van het godsidee aan te zien, en begrijpt dan ook niet echt waar al die aangroeisels vandaan komen.
In dit hoofdstuk komen ook diverse vormen van rationalisme aan de orde en Dawkins kondigt aan dat hij de GHD zal ontkrachten ten voordele van de evolutietheorie. Eerst bespreekt hij diverse godsbewijzen. Een aantal daarvan proberen 'God' te bewijzen uit eigenschappen die 'God' in de hoogste mate zou moeten hebben, waarbij het bestaan van het desbetreffende maximum als logisch noodzakelijk wordt gezien. Maar dat hoeft niet te bestaan, net zo min als het 'laatste' punt van een cirkel of het grootste getal bestaat. Dawkins laat nog enkele andere bewijzen de revue passeren, waaronder het bewijs door persoonlijke ervaring. Ik denk dat voor heel wat mensen 'persoonlijke ervaring' helemaal bovenaan staat, met daarna een hele tijd niets.
Vanuit die persoonlijke ervaring is de fundamentalistische afkeer van de biologie en van andere bezwaren tegen Genesis wel te begrijpen. De gelovige ervaart die bezwaren tegen zo'n ondergeschikt punt als onredelijk. Hij manoeuvreert de wetenschapper graag in een soortgelijke positie door deze te confronteren met grote en kleine onopgeloste puzzels, zodat de discussie tussen wetenschap en religie er een wordt met oordoppen in waarbij beide partijen hetzelfde roepen: 'Ons verhaal klopt in grote lijnen, met hier en daar nog wat ontbrekende details, maar jullie verhaal is een samenraapsel van verzinsels met fatale lacunes.'

De sleep van de pauw

In het volgende hoofdstuk probeert Dawkins uit te leggen waarom hij de GHD verwerpt. In het kort komt dat neer op 'wie heeft God dan gemaakt'? Hij speelt dit via de kansrekening, wat een slecht idee is. Kansrekening werkt prima als het beschouwde verschijnsel zich vaak genoeg voordoet en voldoende goed wordt begrepen. Men kan dan abstraheren van specifieke oorzaken en het verschijnsel min of meer gelijkstellen aan het opgooien van een munt. Als het gaat over het ontstaan van het universum of de menselijke soort is er zegge en schrijve maar één voorbeeld en dan valt er niks te kansrekenen. Daarmee wordt dit hoofdstuk, dat Dawkins zelf als het centrale deel van zijn boek beschouwt, tot een vermakelijk stukje pseudowetenschap, statistiek met 'n = 1'.
Vervolgens vraagt Dawkins zich af wat de oorsprong van religie is. Zou religie troostrijk zijn of saamhorigheid bevorderen? Misschien, maar hoe het geloof in een ID-schepper dat voor elkaar zou kunnen krijgen, laat hij in het midden.
Dawkins neemt het voorbeeld van de sleep van de pauwhaan. Dat is een nutteloos en waarschijnlijk schadelijk ornament, zoiets als religie dus. Naar verluidt kreeg Darwin het al benauwd als hij een pauw zag, maar kwam toen op het idee van seksuele selectie. Ik denk dat er meer achter zit. In het leven der pauwen loopt de hen een aanzienlijk risico dat ze tijdens het broeden met eieren en al door een roofdier wordt opgegeten. Veel kenmerken van pauwen, zowel uiterlijk als gedrag, zowel bij de hennen als de hanen, kunnen worden uitgelegd als gericht op verkleining van dat risico. De opvallende kleuren van de haan, zijn oorverdovende gegil en zijn gepronk trekt natuurlijk de aandacht van de hennen. Die hebben inderdaad een voorkeur voor een opvallende waaier. Maar dat het de aandacht van roofdieren van de broedende hen afleidt, is voor de hen zelf en voor haar eieren (waar de genen van de haan in zitten) van groot belang. Een roofdier dat denkt aan de haan een makkelijke prooi te hebben, komt natuurlijk bedrogen uit, want pauwen kunnen goed zien en vliegen en de haan heeft van zijn vederlichte sleep net zo min last als een hagedis van zijn staart. Het afleiden van de aandacht lukt ook prima bij de evolutiebiologen, want geen van hen lijkt deze verklaring zelfs maar te willen bespreken. Mij lijkt het een prima verklaring, want in de loop van bijna tien jaar heb ik persoonlijk het verdwijnen van broedende pauwhennen in het rustige Noord-Brabant verscheidene malen meegemaakt. Er zijn trouwens nog andere verklaringen die deze niet hoeven uit te sluiten, bijvoorbeeld een advertentie voor een reëel bestaand voordeel zoals gezondheid of voedselrijkdom in het territorium.

Memen

Een andere metafoor die Dawkins gebruikt, is het verschijnsel dat nachtvlinders en dergelijke op lampen en brandende vlammen afvliegen. Ze doen dat omdat ze normaal lichtbronnen zoals de maan voor navigatie gebruiken door onder een constante hoek met de richting van zo'n lichtbron te vliegen, wat natuurlijk tot een spiraal leidt als de bron een nabije lamp of vlam is.
Zou het zoiets zijn? De mogelijkheden liggen voor het opscheppen, en zijn ook herhaalde malen genoemd. Onze menselijke neiging om overal mensen, desnoods onzichtbare, als oorzaken te vermoeden, mogelijk ons vermogen om ons met het grootste gemak ook heel veel te kunnen voorstellen, en dat gecombineerd met onze buitengewoon nuttige neiging om als kind alles wat ons verteld wordt, kritiekloos te accepteren, al deze menselijke eigenschappen zouden een rol kunnen spelen.
Dawkins gooit het gedeeltelijk op de mementheorie. De clou van de evolutie is dat je dingen (genen) hebt met een vermenigvuldigingsmechanisme dat variatie mogelijk maakt, en waarop dan selectie kan werken, waardoor juist die genen overblijven die in een bepaalde omgeving om welke reden dan ook de beste kansen hebben. Dat werkt net zo goed met ideeën, met het menselijk brein als vermenigvuldiger. Het moeten dan wel ideeën zijn die zich laten vermenigvuldigen. Deze gedachte is het verst uitgewerkt door Susan Blackmore in haar boek The meme machine (1999). Kort geleden mocht ik met haar debatteren over dit onderwerp. Volgens Dawkins zijn memen eenheden van culturele overerving, maar Blackmore vindt dat 'eenheden' al te ver gaat, want dat riekt naar kleinst deelbare eenheden, een soort atomen of moleculen. Voor haar zijn memen 'dat wat geïmiteerd kan worden'. Dat is vrijwel alles. Blackmore geeft persoonlijke herinneringen als voorbeeld van iets dat geen meme is. Die kan men echter verwerken in een kunstwerk en zo aan anderen ter imitatie aanbieden, dus erg overtuigend is dat niet. Bovendien worden herinneringen sterk gekleurd door cultuur. Motorische vaardigheden die men slechts door oefening kan verwerven, zouden een ander voorbeeld van 'geen meme' zijn. Dus fietsen is een meme, maar niet wat je precies moet doen om niet van een fiets af te vallen. Het lijkt me een kunstmatig onderscheid.
De memen worden vermenigvuldigd door menselijke hersenen, en memen leveren een soort strijd om de aandacht, zodat alleen de best kopieerbare overblijven. Dit is een nogal ongrijpbare theorie, want wat die memen nou zijn is onduidelijk, en wat er precies in de hersenen zit dat van alles en nog wat kopieert, is ook onduidelijk. Mensen imiteren natuurlijk veel, maar in een hoofd waarin vele tienduizenden woorden of beelden kunnen worden opgeslagen (in een vorm die we eigenlijk niet zo goed kennen), is onduidelijk waar de selectie uit bestaat. Observatie van mensen leert dat de reden om iets te imiteren geen intrinsieke eigenschap van het geïmiteerde is. Wij imiteren succesvolle anderen, personen die we op de een of andere manier als meerderen beschouwen. De Franse filosoof René Girard heeft betoogd dat mimetische begeerte (met een onaardig woord: naijver, jaloezie), dingen willen hebben omdat een ander ze heeft, een belangrijke motor in de samenleving is. (1)
De mementheorie is net als de homeopathie en net als de morfogenetische velden van Sheldrake een collectie ideeën waarin metaforen en vage gelijkenissen (tussen een meme en zijn kopie of tussen memen en genen) de voornaamste rol spelen. De theorie voorspelt ook weinig en kan niet uitleggen waarom de ene meme snel weer uit de mode raakt, en de andere eeuwen blijft bestaan. Het contrast met de biologie is enorm, want elk levend wezen zit vol met organen en eigenschappen waarvan het nut voor overleving en voortplanting overduidelijk is, terwijl de memen doorgaans niets hebben dat hun voortbestaan verklaart. De enige functie die de mementheorie schijnt te hebben, is dat ze het raadselachtige feit 'verklaart' dat religies maar blijven bestaan.

Onzichtbare baas

Hier lijken de religie-evolutionisten een merkwaardige blinde vlek te hebben. Laat ik voor ik verder ga religie even zelf definiëren: het ontzag voor bovennatuurlijke wezens (mystiek, moraal en riten dus niet). Of die wezens de wereld geschapen hebben is niet belangrijk. De Griekse en Germaanse goden hadden dat zeker niet, en de lichtbollen en vooroudergeesten die moderne mediums prediken al helemaal niet, en evenmin de UFO-religie. Duivels en demonen en heiligen vallen ook onder dit begrip. Men moet ontzag ruim opvatten, namelijk niet alleen verering, maar ook alle handelingen die rekening houden met de macht en willekeur van deze gasvormige gewervelden vallen er onder. Verreweg de meeste van deze wezens denkt men zich met een bepaalde macht om ons te schaden of te helpen.
Sinds onheuglijke tijden, waarschijnlijk lang voordat ze mensen waren, leefden onze voorouders in groepen. Zulke groepen primaten, en tal van andere groepen dieren zijn hiërarchisch georganiseerd. Er is meestal een zogeheten alfamannetje de baas. Zelfs bij kippen ziet men een pikorde, er zijn 'hoge' en 'lage' hennen. Er is geen enkele reden om te denken dat mensen hierop een uitzondering zijn. Het wemelt in vrijwel elke maatschappij van de rangen en standen, met leiders in alle soorten en maten, van slavendrijvers tot Führers. Onder de paus is een hiërarchie, maar onder de bovenbaas van een groot bedrijf ook, en eveneens in het leger, bij de overheid enzovoorts. De bovennatuurlijke wezens zijn niet zomaar mensachtig en onzichtbaar, maar ze zijn ook leiders. Wij zijn, denk ik, biologisch geprogrammeerd om ons te schikken in hiërarchieën. Een onzichtbaar wezen dat enige macht heeft, zal gemakkelijk worden gezien als een leider. Proeven zoals die van Milgram laten zien hoe vlot een 'leider' zich gezag verwerven kan. Personen die aannemelijk kunnen maken dat zij hun macht van die Hoogste Leider krijgen, bevestigen daardoor hun eigen macht. Het nut van religie is dan een van de vormen van het nut van een hiërarchische structuur: het houdt de boel bij elkaar, net zoals een centraal zenuwstelsel een prima manier is om een meercellig organisme te besturen, en een centrale stam of stengel met vertakkingen een handig bouwprincipe is voor een plant. Ons gedachteleven draait grotendeels om andere mensen, en we zijn veel tijd kwijt met opletten wie onze leiders zijn, en wie juist van ons afhankelijk zijn (onze jonge kinderen bijvoorbeeld) en hoe we een beetje vooruit kunnen komen in de hiërarchie (met jaloersheid en mimetische begeerte als onontkoombaar neveneffect).
Religie is een onderdeel van dit proces, alleen met een onzichtbare leider bij wie men natuurlijk evengoed moet proberen in een goed blaadje te komen. Of die hoogste leider een vreeswekkende tiran is of een almachtige goede vader is niet zo belangrijk. Dit is de blinde vlek van de religie-evolutionisten. Misschien kennen ze als onafhankelijke geleerden niet de onweerstaanbare aandrang om achter een goeroe aan te lopen of een politicus, prinses of popster te aanbidden, en zien ze dit proces ook niet in de tallozen die hen enthousiast napraten en hun boeken kopen. Het lijkt me dat zelfs godisten zouden kunnen instemmen met deze onzichtbarebaastheorie: God heeft direct of indirect ervoor gezorgd dat we geen moeite hadden met hoger gezag te aanvaarden, zelfs als dat uitgeoefend wordt door iemand die zich zelden echt laat zien. God zou dit gedaan hebben analoog aan de manier waarop hij ons heeft voorzien van een natuurlijk vermogen om God of 'het goede' (of beide) te kennen en zo tot het licht te geraken en verlost te worden.
De mementheorie ziet al die bazige bovennatuurlijke wezens als ideeën die zich, om redenen die er kennelijk niet zo toe doen, goed laten kopiëren door de universele kopieermachine tussen onze oren. Waarom het baasidee zo aantrekkelijk is, en waarom de goden niet allemaal betrekkelijk machteloze goedaardige natuurwezentjes en vooroudergeesten zijn, laat deze theorie in het midden.

Confucius

In hoofdstuk zes wordt het verband tussen religie en moraal besproken. Zoals bekend doen tal van religies alsof ze de moraal hebben uitgevonden, net zoals ze de mystiek en dergelijke hebben geannexeerd, in die mate dat sommigen zelfs denken dat moraal en mystiek de essentie zijn van religie. Dawkins verwaardigt zich zelfs niet eens om te bespreken hoe 'religie' tot deze aanspraken komt. Vanuit de onzichtbarebaastheorie van de religie spreekt het echter vanzelf, want in elke Leider schuilt ook een Regelneef. Gewone burgerlijke overheden produceren trouwens veel en veel meer wetten dan de allerstrengste religies.
Dawkins legt omstandig nog maar eens uit waarom religie niet het monopolie op fatsoenlijk gedrag heeft, en hoe altruïstisch gedrag een product van de evolutie zou kunnen zijn. Dat is lastig te verkopen in een cultuur waarin 'goddeloos' nog steeds voor diep verdorven, misdadig en gruwelijk staat, maar niet erg origineel, want dat moraal zonder religie kan, is in het Westen al in de 18de eeuw bedacht, terwijl de notoire agnost Confucius dat al verkondigde toen Socrates nog maar een kleuter was. Confucius is befaamd om uitspraken als 'ik weet nog niet genoeg van het leven, wat zal ik me met de dood bemoeien' en hij hield zich afzijdig van het bovennatuurlijke. 'Hemel' is in het confucianisme niet meer dan een vage abstractie, een moreel gezag ontleend aan het welzijn van het volk. Dawkins noemt het confucianisme echter een religie ('godsdienst' in de Nederlandse vertaling). Daar snapt hij dus ook niets van. Overigens waren in de tijd van Confucius belangrijke scheppergoden van de Chinese cultuur al gemuteerd tot mythische heersers en hun ministers, die de mensheid onderwezen in vuur maken, landbouw, jacht, visserij, zijderupsenteelt, waterbeheersing enzovoorts.
Het is heel begrijpelijk dat Dawkins niet kan uitleggen waarom God in de ogen van Zijn aanhangers zo op moraal gesteld is. Het is nu eenmaal moeilijk om van een ID-schepper te beredeneren dat die zich wat aantrekt van wat zijn schepsels zoal uitspoken. Voor de gewone gelovigen is die schepperkwestie een der uitvloeisels van de andere aspecten van hun godsvoorstellingen, en ze redeneren niet: wie de wereld heeft gemaakt, die moeten wij per definitie aanbidden.

Atheïstische dictators

Vervolgens bespreekt Dawkins de Bijbel. Hij is daar wat ambivalent over. De hele 'geschiedenis' van het Joodse volk zoals die daarin beschreven staat, is waarschijnlijk een grotendeels bedacht verhaal, opgeschreven vele eeuwen nadat de veronderstelde gebeurtenissen zich hadden afgespeeld. Een heroïsch ontstaansverhaal en een glorieus verleden zijn, waar of niet, prima middelen om het saamhorigheidsgevoel van een volk wat op te peppen. Maar in hoofdstuk zeven van God als misvatting praat Dawkins er niet over alsof hij het heeft over de geschiedenis van Koning Arthur en zijn Ridders van de Ronde Tafel. Hij maakt bezwaren tegen allerlei passages, alsof het gaat over echte gebeurtenissen. Dat werkt vervreemdend, net of men een ontwikkeld persoon een episode van Star Wars ziet bespreken alsof het een historische documentaire was. Door aldus gedeeltelijk in de huid van de fundamentalist te kruipen, verliest het betoog aan kracht.
In de Bijbel vinden we natuurlijk ook de Tien Geboden. Vier daarvan gaan uitsluitend over de verering van Jahweh, en het is onbegrijpelijk dat men in de VS, waarin de scheiding van kerk en staat nog steeds een officieel grondbeginsel is, lang moet soebatten om voorstellingen van de Tien Geboden uit gerechtshoven te verwijderen. Met het verbieden van moorden, stelen en meineed is natuurlijk niets mis, maar de liefde voor ouders en echtgenoten dwingend voorschrijven is overdreven regelzucht. Dawkins laat hier, net als alle andere ongodisten, een kans lopen om een alternatief stel heldere ethische regels te formuleren. Ergens op internet vond hij de Gouden Regel 'Wat gij niet wilt, ...' (zonder de bronvermelding Gezegden van Confucius 15:23), aangevuld met al dan niet door hem bedachte zouteloosheden als: wees altijd blij, stel altijd vragen, en geniet van je eigen seksleven. Misschien moeten we maar blij zijn dat hij niet een van de ellenlange hoogdravend-snorkende lijsten van humanistische beginselen heeft overgeschreven.
In dit zelfde hoofdstuk probeert Dawkins het dictatorargument te ontkrachten. Dat argument gaat als volgt: religie heeft weliswaar wat vervelende bijwerkingen, maar dat haalt het niet bij wat bekende recente atheïstische dictators hebben aangericht (met als absolute topper Mao Zedong die ruim 50 miljoen mensen om zeep hielp terwijl linkse intellectuelen over de hele wereld hem aanbaden, maar die niet door Dawkins genoemd wordt). Dawkins' tegenargument is dat Hitler katholiek was, en dat er geen causaal verband was tussen het atheïsme van Stalin en diens moordlust. Een beetje flauw, want het theïstische argument betoogt impliciet dat religieuze dictators zich nog een beetje inhouden, in tegenstelling tot God natuurlijk die zich geregeld aan massavernietiging te buiten gaat.
Ook dit is een schimmenspel, want Napoleon, Hitler, Stalin en Mao waren ook Leiders net als God. Het oordeel moet luiden dat elke absolute heerser, denkbeeldig of niet en gelovig of niet, een enorm risico inhoudt. Aangezien God geen hoger gezag erkent, is Hij net zo atheïstisch als Mao en Stalin. Het nadeel van denkbeeldige leiders is dat hun aardse volgelingen naar believen kunnen verzinnen wat de Leider wil. De theïsten hebben natuurlijk gelijk als ze vinden dat van een Leider meer te verwachten valt als die zich gebonden voelt aan humanitaire beginselen. In China had je ook goede heersers die zich hielden aan de adviezen van het confucianisme, namelijk dat de heerser hart voor zijn onderdanen moet hebben en goed moet luisteren naar zijn adviseurs (iets wat Mao niet deed, die elimineerde systematisch al zijn rivalen en critici). Datzelfde confucianisme had trouwens ook ruim tweeduizend jaar voor de Amerikaanse onafhankelijkheidsverklaring al een theorie van gerechtvaardigde opstand tegen heersers die er een potje van maken; daar waren er dan ook genoeg van in China. Met andere woorden: met leiders kun je het treffen of niet, het gaat erom te bevorderen dat je goede meesters en ministers hebt. Misschien werkt religie wel enigszins, maar wat religie kan, zal nog beter gaan als men allerlei bovennatuurlijke randvoorwaarden aan de kant zet.

Blaffen tegen de maan

Hoofdstuk acht is een uitvoerige opsomming van wat Dawkins aan onaangename dingen aan religie (voornamelijk christendom en islam) wist te ontdekken. Een van de zorgelijke aspecten die hij noemt, is dat religies vaak prediken dat het einde der tijden nabij is. De haveloze zwerver die iets dergelijks aankondigt, is zelfs een standaardtype getekende grap. Het christendom begon trouwens zelf als zo'n beweging. De Japanse gifgassekte Aum Shinrikyo was een boeddhistische variant, en de diverse zelfmoordsekten zijn andere variaties op dit thema. Met name in de VS zijn er grote aantallen christenen die het einde der tijden verwachten. Als die dat proces een handje gaan helpen, zijn de gevolgen niet te overzien.
In het slothoofdstuk komt de mogelijke rol van religie (of God) als troost en inspiratie aan bod, maar de auteur geeft het al helemaal op om uit te leggen welke inspiratie de religie of de GHD geeft, en stapt meteen over op wat de wetenschap te bieden heeft op dit terrein, namelijk vooral verbreding van onze kennis van de werkelijkheid. Wat de gewone mensen daaraan hebben, is onduidelijk. Die leven grotendeels in een wereld die bestaat uit menselijke relaties. Voor hen is 'het universum' een volstrekt perifeer verschijnsel, gespeend van emotie. De natuur, dat is waar het pannenkoekenhuis staat, zoals Midas Dekkers eens zei, met andere woorden de natuur zoals de wetenschap die ziet, zegt de gewone mensen niets. Mij lijkt dat de radicale humanist beter 'andere mensen' als inspiratie kan aanvoeren.
Samenvattend, wie van de stijl van Dawkins houdt, moet het boek beslist kopen (en zich niet te veel ergeren aan het paternalisme van de vertaler), maar het is een beetje blaffen tegen de maan: indrukwekkend kabaal tegen een onwezenlijk en verkeerd begrepen verschijnsel.
Noot
1. Hans Achterhuis. Het rijk van de schaarste: van Thomas Hobbes tot Michel Foucaul. Ambo, Baarn, 1988.

Richard Dawkins (2006), God als misvatting. Amsterdam:Nieuw Amsterdam Uitgevers.

zaterdag 16 november 2013

Is het oog een slecht ontwerp?



Door Dr Jonathan D. Sarfati
Gepubliceerd: 21 August 2007(GMT+10)
Vertaald door Jurgen Hofmann

Netvlies omgekeerd bedraad?

retinaEén van de oude koeien die al jarenlang uit de sloot gehaald wordt door anti-theisten is de bewering dat onze ogen stompzinnig van achter naar voren zijn bedraad, iets wat geen enkele fatsoenlijke ontwerper zou toepassen. 

De schreeuwende misotheïst en eugeneticus Clinton R. Dawkins zegt in zijn beroemde boek, The Blind Watchmaker (de Blinde Horlogemaker), het volgende: 

'Elke ingenieur zou natuurlijk veronderstellen dat de fotocellen naar het licht gericht zouden zijn met bedrading die via de achterzijde naar de hersenen toe leidt. Hij zou lachen bij het idee om de fotocellen van het licht af te richtten, met bedrading die vertrekt aan de kant waar het meeste licht binnenkomt.

Maar toch is dit precies wat het geval is in alle netvliezen van gewervelden. Inderdaad, wordt elke aansluiting van een fotocel naar voren teruggeleid, met zijn bedrading aan die zijde die het dichts bij het licht ligt. De bedrading loopt over het oppervlak van het netvlies naar een punt waar het door een gat in het netvlies duikt (de zogenaamde 'blinde vlek') om zich bij de oogzenuw aan te sluiten.

Dit betekent dat het licht niet ongehinderd doorgang heeft naar de fotocellen, maar een bos van verbindende draden moet passeren, wat vermoedelijk zal leiden tot enig lichtverlies en vervorming (feitelijk zal er nauwelijks verlies zijn, maar het is het principe wat ieder weldenkende ingenieur enigszins tegen de borst stuit).
Ik ken geen duidelijke verklaring voor deze merkwaardige stand van zaken.
De relevante evolutieperiode ligt al ver achter ons'. 


Andere anti-creationisten zoals Kenneth Miller praten hetzelfde soort argument na 
(zie Refuting Evolution 2ch. 7: Bad design is evidence of leftovers from evolution?

Theologie boven wetenschap?

Met al het geklaag over creationisten die theologie gebruiken in plaats van wetenschap, is het vreemd dat Dawkins een theologisch argument gebruikt in plaats van een wetenschappelijke. D.w.z. hij beweerde dat een ontwerper niet zoiets als dit zou ontwerpen, in plaats van wetenschappelijk aan te tonen hoe het door evolutie is ontstaan (zie Rats! een tandeloos argument voor evolutie). Het komt er dus op neer dat er geen evolutionaire verklaring is. 

Dit is niet verwonderlijk - de computersimulatie die hij aanprijst als bewijs voor evolutie van de ogen
het idee dat het oog aan de verkeerde kant bedraad is komt voort uit een gebrek aan kennis van de oogfunctie en anatomie.
begint met de zenuw achter de licht-gevoelige plek. Het oog van gewervelden heeft de zenuwen aan de voorkant van de fotoreceptoren, terwijl de evolutionaire benadering niet voorziet in overgangen van achter- naar voorzijde, met alle overige complexe gecoördineerde veranderingen die zouden moeten 
plaatsvinden 1

Oogartsen geven duidelijkheid

Oogartsen hebben Dawkins argument herhaaldelijk tegengesproken. 
Bijvoorbeeld: 
George Marshall, de Sir Jules Thorn Docent Oogheelkundige Wetenschap, zie in antwoord op Dawkins: 
'het idee dat het oog aan de verkeerde kant bedraad is komt voort uit een gebrek aan kennis van de oogfunctie en anatomie.' 2 

Dr. Marshall legt uit dat de zenuwen niet achter het oog langs konden gaan, want die ruimte is gereserveerd voor het vaatvlies, dat in de rijke bloedtoevoer voorziet die nodig is voor de zeer metabolisch actieve netvlies pigment epiteel (NPE). Dit is noodzakelijk om de fotoreceptoren te regenereren en om overtollige warmte te absorberen. Het is dus noodzakelijk voor de zenuwen om aan de voorkant te lopen. 

Het is belangrijk op te merken dat het 'superieure' ontwerp van Dawkins met de zenuwen achter de fotoreceptoren een paar dingen zou vereisen: 
  1. Het vaatvlies aan de voorkant van het netvlies, maar het vaatvlies is ondoorzichtig door alle rode bloedcellen, dus dit ontwerp is net zo nutteloos als een oog met een bloeding!
  2. Fotoreceptoren geheel niet in contact met het NPE en het vaatvlies. Volgens een andere oogarts, Joseph Calkins, zouden de fotoreceptoren zich erg langzaam herstellen. Het zou bijvoorbeeld waarschijnlijk maanden duren voordat we weer veilig in een auto konden rijden nadat we werden gefotografeerd met een flitslamp. 3
  3. Een andere creationistische oogarts, dr. Peter Gurney wees in een uitvoerig artikel al op het bovenstaande NPE, maar wees ook op een ander gebruik: het onttrekken van overtollige warmte 4.
Echter, in de fantasiewereld van de evolutionisten is het vanzelfsprekend om het woord van mede-evolutionisten, die volstrekt geen kennis hebben van de oogkunde, meer te vertrouwen dan de creationistische deskundigen in de oogheelkunde. 

Het oog werkt goed

Uit de bovenstaande paragraaf blijkt dat de omgekeerde bedrading nodig is voor het goed functioneren van de ogen voor de gewervelden, maar dat dit het directe tegenovergestelde is van wat evolutionisten beweren als zijnde 'juiste ' bedrading. 
Merk op dat wat de evolutionisten beweren eigenlijk teniet gedaan wordt door hun eigen beoordeling van de pijlinktvis ogen, die (volgens de evolutionisten zelf) ondanks het feit dat ze 'correct bedraad' zijn niet zo goed zien als gewervelde ogen. 5   6 

Het is ook interessant dat van iedereen met goede ogen gezegd wordt dat ze 'ogen als een havik' hebben, die ook naar voren bedraad zijn. Er wordt nooit gezegt dat iemand de ogen van een inktvis heeft. 

Het uitstekende zicht dat deze 'verkeerd bedrade' ogen opleveren maakt het bezwaar van Dawkins al gelijk absurd. Zeker als iets goed werkt, is het vreemd om te beginnen over een vermeende constructiefout. Toch werd de exacte reden voor de uitstekende werking van het oog pas dit jaar (2007) ontdekt, zoals hieronder zal worden aangetoond.
PNAS 104(20):8287-8292, 15 Mei 2007
Müller cellen
De gliale cellen van Müller die het licht transporteren door het omgekeerde netvlies van gewervelden, gedragen zich als levende optische vezels. Met hun trechtervormige uiteinde, verzamelen de Müller cellen het licht aan het netvliesoppervlakte en leiden het naar fotoreceptor cellen aan de tegenoverliggende zijde. De beelden worden dus overgebracht door het optisch vervormend weefsel. Klik hiervoor een grotere afbeelding

Optische vezelplaat

De bewering van Dawkins dat de zenuwen het licht in de weg zit is ontkracht door de uitkomst van een recent onderzoek van wetenschappers verbonden aan de Universiteit van Leipzig. 
Zij toonden aan dat het oog van gewervelden een ingenieuze eigenschap heeft waarmee zelfs het geringste nadeel van zenuwen voor de lichtreceptoren wordt overwonnen. 7 

Het licht wordt verzameld en door het zenuwnetwerk geleid naar de receptoren via de Müllercellen, die zich gedragen als optische vezels. Elke kegelcel heeft één Müllercel die het licht tot zich leidt, terwijl meerdere staafjes dezelfde Müllercel kunnen delen. 

De Müller cellen werken bijna precies zoals een optische vezelplaat die optische ingenieurs kunnen gebruiken 
om een beeld met weinig vervorming te verzenden zonder gebruik van een lens. 
De cellen hebben zelfs de juiste brekingsindex variatie voor 'beeldoverdracht met minimale vervorming en verlies 
door het netvlies van gewervelden'. 

Inderdaad, Müller-cellen zijn zelfs beter dan optische vezels, want ze zijn trechtervormig, die verzamelen meer licht voor de receptoren. 
De brede toegangen tot Müller cellen bedekken het gehele oppervlak van het netvlies en verzamelen zo de maximale hoeveelheid licht. 

Eén van de leden uit de onderzoeksgroep, Andreas Reichenbach, gaf het volgende commentaar: 
'De natuur is zo slim. Dit betekent dat er genoeg ruimte in het oog is voor alle neuronen en synapsen en dergelijke, maar nog steeds kunnen de Müller cellen maximaal licht vastleggen en doorgeven.' 8 
De natuur is zo slim. Dit betekent dat er genoeg ruimte in het oog is voor alle neuronen en synapsen en dergelijke, maar nog steeds kunnen de Müller cellen maximaal licht vastleggen en doorgeven.


Conclusie 

Niet alleen is de omgekeerde bedrading van onze ogen een goed ontwerp en noodzakelijk voor de goede werking het wordt ook nog eens gecoördineerd met een ingenieus optische vezelplaat. 
Dus het oog van gewervelden heeft het voordeel van een rijke bloedtoevoer achter de receptoren zonder het nadeel van de zenuwen die het licht tegenhouden. De geweldige samenwerking tussen de onderdelen verwijst naar een groot ontwerper terwijl het een raadsel is voor evolutionisten. 




Referenties

  1.  Vij Sodera points this out in One Small Speck to Man: The Evolution Myth , Vija Sodera Productions, West Sussex, United Kingdom, pp. 292-302, 2003. Terug naar de tekst.
  2.  Marshall, G. (interviewee), An eye for creationCreation 18:19-21, 1996;[www.creation.com/marshall]. Terug naar de tekst.
  3.  Calkins, J.L., 1992. Design in the Human Eye. Bible-Science News , January, pp. 6-8. Terug naar de tekst.
  4.  Gurney, P., Is our 'inverted' retina really 'bad design'? Journal of Creation 13(1):37-44, 1999; [creation.com/retina]. Terug naar de tekst.
  5.  Inktvisogen zijn in het echt een samengesteld oog met één enekele lens en de samenstelling is veel eenvoudiger dan het oog van een gewervelde, Budelmann, B.U., Cephalopod sense organs, nerves and brain, 1994. In Pörtner, H.O., O'Dor, R.J. and Macmillan, D.L., ed., Physiology of cephalopod molluscs: lifestyle and performance adaptations , Gordon and Breach, Basel, Switzerland, p. 15, 1994. Terug naar de tekst.
  6.  Over de ogen van de pijlinktvis wordt gezegd dat het slechts 'de ogen van lagere gewervelden benaderd qua efficiëntie.' Mollusks, Encyclopædia Britannica 24:296-322, 15th ed., 1992; quote on p. 321. Terug naar de tekst.
  7.  Franze et al.Müller cells are living optical fibers in the vertebrate retinaProc. National Academy of Sciences USA 104(20):8287-8292, 15 May 2007 | 10.1073/pnas.0611180104, published online before print 7 May 2007; [www.pnas.org/cgi/content/abstract/0611180104v1]. Terug naar de tekst.
  8.  Sheriff, L., Living optical fibres found in the eye: Moving light past all those synapses , The Register, 1 May 2007; [www.theregister.co.uk/2007/05/01/eye_eye/]. Terug naar de tekst.

Dit artikel is overgenomen van Creation Ministries International 
De originele tekst is via deze link te bekijken: 
http://creation.com/fibre-optics-in-eye-demolish-atheistic-bad-design-argument - See more at: http://www.apologeet.nl/evolutie-schepping/oog.php#sthash.Jjsc0BOM.dpuf

zondag 10 november 2013


"Bad Design" Debunked in a Fish: It Actually Achieves the Impossible






glass knifefish.jpg
An article on the Hub news page for Johns Hopkins University starts with a photo of a colorful glass knifefish, then poses a puzzle:
quirk of nature has long baffled biologists: Why do animals push in directions that don't point toward their goal, like the side-to-side sashaying of a running lizard or cockroach? An engineer building a robot would likely avoid these movements because they seem wasteful. So why do animals behave this way? (Emphasis added.)
Stop right there. Ask how evolutionists and ID advocates would respond to this mystery. Evolutionists might think this is just leftovers from evolutionary "tinkering" or "cobbling," producing function good enough to permit survival. ID advocates might suspect a shrewder design than first meets the eye.
So what did the Johns Hopkins researchers learn from studying the apparently wasteful motions of the glass knifefish? In fact, they uncovered a superior design -- so good that it produces a functional benefit that has long challenged engineering wisdom:
A multi-institutional research team, led by Johns Hopkins engineers, says it has solved this puzzle. In an article published in the Nov. 4-8 online edition of Proceedings of the National Academy of Sciences (PNAS), the team reported that these extra forces are not wasteful after all: they allow animals to increase both stability and maneuverability, a feat that is often described as impossible in engineering textbooks.
Bad design achieves the impossible! What a surprise turnaround. You notice they didn't just talk about fish. This appears to be a general principle in organisms as diverse as fish, reptiles, honeybees and birds -- animals whose modes of locomotion can't be explained by evolutionary descent.
 
"One of the things they teach you in engineering is that you can't have both stability and maneuverability at the same time," remarks Noah Cowen, an associate professor of mechanical engineering at the university. There's a tradeoff; you either get one or the other. The Wright brothers faced this problem. It's been textbook wisdom, until now.
When an animal or vehicle is stable, it resists changes in direction. On the other hand, if it is maneuverable, it has the ability to quickly change course. Generally, engineers assume that a system can rely on one property or the other -- but not both. Yet some animals seem to produce an exception to the rule. "Animals are a lot more clever with their mechanics than we often realize," Cowan said. "By using just a little extra energy to control the opposing forces they create during those small shifts in direction, animals seem to increase both stability and maneuverability when they swim, run or fly."
An accompanying video shows how this works in the glass knifefish. The ventral fin produces waves that run in opposite directions. Intuitively, this looks wasteful. Don't the waves cancel out? Don't they waste energy? It turns out that by controlling the nodal point of where the waves meet, the fish can maneuver forward or backward with less energy overall.


This finding motivated more science. The researchers made a mathematical model of the motion, then they built a submarine robot to mimic the fish fin's action. Sure enough, the robot was more maneuverable and stable at the same time, requiring less control to move in various directions. Look in the abstract of the PNAS paper at how much science this generated:
Our results and analyses, which include kinematic data from the fish, a mathematical model of its swimming dynamics, and experiments with a biomimetic robotdemonstrate that the production and differential control of mutually opposing forces is a strategy that generates passive stabilization while simultaneously enhancing maneuverability. Mutually opposing forces during locomotion are widespread across animal taxa, and these results indicate that such forces can eliminate the tradeoff between stability and maneuverability, thereby simplifying neural control.
The paper elaborates on this latter point with more design words, like tuning and control:

Mounting evidence suggests that the passive design of animal morphology facilitates control, thereby reducing the number of parameters that must be managed by the nervous system .... the dynamic design of animal morphology and its attendant neural systems are tuned for simplified task-level control."
This pure science is also motivating applied science:
Cowan said this discovery could help engineers simplify and enhance the designs and control systems for small robots that fly, swim, or move on mechanical legs.
The research was valuable enough to be supported by three grants from the National Science Foundation and another grant from the Office of Naval Research.
Conclusions
Notice how the recognition of good design hiding behind apparent bad design is what moved science forward. Cowan and his colleague Malcolm MacIver recognized that engineering progress had actually been hindered by wrong assumptions:
"We are far from duplicating the agility of animals with our most advanced robots," MacIver said. "One exciting implication of this work is that we might be held back in making more agile machines by our assumption that it's wasteful or useless to have forces in directions other than the one we are trying to move in. It turns out to be key to improved agility and stability."
The assumption that biological design is "wasteful or useless" comes right out of Darwinian thinking. The principle that "if something works, it's not happening by accident" comes right out of design thinking.
The article and the paper say nothing about evolution, but even if these scientists are Darwinian evolutionists (we don't know), even if they did not mention the phrase "intelligent design" in the paper or publicity material, it is clear that design thinking is the hero of the story. The NSF and U.S. Navy funded what amounts to de facto ID science, just like the NSF did for Dr. Amy Lang and her butterflies.
Now, biologists can revisit the motions of everything from lizards to honeybees to hummingbirds with a new appreciation of their design. Cowan believes the newly discovered "design principle" will have wide application in mechanical devices. He's caught the inspiration of nature, so more is sure to come: "As an engineer, I think about animals as incredible, living robots."
- See more at: http://www.evolutionnews.org/2013/11/bad_design_debu078801.html#sthash.J7ODpwrS.dpuf

maandag 14 oktober 2013

DNA Scrambles Darwin's Tree



Darwin's tree of life might be visible in DNA, if DNA didn't conspire to scramble the signal.
Now that quite a few genomes have been published, a team from Australia and France went on a Darwin fishing trip in the gene pool. In the largest study of its kind to date, they examined microsatellite markers (tandem-repeated DNA motifs of 1-6 base pairs) that are widespread in eukaryotic genomes. If neo-Darwinism is correct, these non-coding stretches of DNA should reflect the tree of common ancestry by showing similar mutational patterns in related groups.
Well, they don't. The paper by Meglecz, Neve, Biffin and Gardner in PLoS ONE is titled, "Breakdown of Phylogenetic Signal: A Survey of Microsatellite Densities in 454 Shotgun Sequences from 154 Non Model Eukaryote Species." What went wrong?
As the title implies, the team checked 154 "non-model" species. Darwinian evolutionists tend to focus on the model species, like a particular roundworm, the fruit fly Drosophila melanogaster, and a species of watercress, because their genomes are complete and most researchers use them in experiments. Problem: they may or may not be representative:
Although information for model species is accumulating rapidly, it is insufficient due to a lack of species depth, thus intragroup variation is necessarily ignored. As such, apparent differences between groups may be overinflated and generalizations cannot be inferred until an analysis of the variation that exists within groups has been conducted. In this study, we examined microsatellite coverage and motif patterns from 454 shotgun sequences of 154 Eukaryote species from eight distantly related phyla (Cnidaria, Arthropoda, Onychophora, Bryozoa, Mollusca, Echinodermata, Chordata and Streptophyta) to test if a consistent phylogenetic pattern emerges from the microsatellite composition of these species.
Sounds like a good test. After all, scientists shouldn't generalize on overinflated signals, right? The team expected to find nicely behaved data interpolated between the model species. It wasn't to be:
It is clear from our results that data from model species provide incomplete information regarding the existing microsatellite variability within the Eukaryotes. A very strong heterogeneity of microsatellite composition was found within most phyla, classes and even orders. Autocorrelation analyses indicated that while microsatellite contents of species within clades more recent than 200 Mya tend to be similar, the autocorrelation breaks down and becomes negative or non-significant with increasing divergence time. Therefore, the age of the taxon seems to be a primary factor in degrading the phylogenetic pattern present among related groups. The most recent classes or orders of Chordates still retain the pattern of their common ancestor. However, within older groups, such as classes of Arthropods, the phylogenetic pattern has been scrambled by the long independent evolution of the lineages.
There are two ways to interpret this anomaly. One is that microsatellites mutate too fast to maintain the phylogenetic signal. (This is known as a "post hoc rationalization.")

The other is that Darwin was wrong. Data do not show a phylogenetic pattern; they show common design with some variation.
Well, Darwinists are not ones to allow a little data to get in the way of their grand scenario. "The origin and spread of microsatellites within a genome is a puzzling question," the researchers say, couching solutions in a nebulous future: someday, someone may figure out how they evolve. "A more thorough understanding of factors influencing the genomic distribution of microsatellites would facilitate their continued use as a molecular marker and contribute to a general understanding of microsatellite evolution in genomes," they rationalize. Maybe they arise de novo by point mutations then elongate. Maybe they spread by transposable elements.
For one thing, chance is out: "Microsatellite formation cannot be explained by chance alone, since the expected density of microsatellites, assuming random association of DNA bases, is far lower than their observed genome wide density," they confess. Does this suggest some functional principle in microsatellites? (Remember, this paper preceded the publication of the ENCODE project.)
They do claim partial success. Most of the vertebrate class data was not as "heterogeneous" (scrambled) as in other taxa. They claim that this shows scrambling increases with time; the data were less scrambled for species evolving within the last 200 million years, they say. However, it was very scrambled for arthropods over the same time frame. And even the "conserved phylogenetic pattern" for vertebrates could be a false positive. Why? Because earlier surveys using fewer species produced patterns that evaporated in their survey with more species:
Thus, by increasing the number of species studied for each phylogenetic group, considerable heterogeneity is observed in microsatellite composition and coverage. This is a very important take home message from this study.
So no clear pattern can be claimed in their study either. Even within certain vertebrate classes (e.g., birds), some outlier species had very different microsatellite compositions. Overall, "no general pattern emerged," they say. "Just as total microsatellite coverage varied within classes and orders, motif length proportions can be markedly different between even closely related species."
This is hard to explain in either a design paradigm or a Darwinian one. Why would a designer make closely related species so completely different in their microsatellite composition? More on that in a minute.
How's this for covering your bases:
Both the presence and absence of such a phylogenetic signal are likely to throw light on the evolution of microsatellites. For example, evidence for the maintenance of inherent differences between major evolutionary groups invokes a varied yet functional contribution of these repetitive elements within disparate genomes. Alternatively, inconsistencies within lineages call for a greater role of random processes for explaining microsatellite distributions.
Darwinian evolution can't lose. If the signal is there, it evolved! If it's not there, it evolved!
Aren't Darwin skeptics permitted to call foul here? Darwinian theory predicts phylogenetic patterns. What better place to look than in DNA? If mutations spread in the gene pool over time, and nature selects any beneficial mutations, or doesn't eliminate neutral genetic drift, why wouldn't there be a phylogenetic signal in both genes and non-coding regions? It's a little late to make excuses after the data are in.
Design researchers, by contrast, might be surprised at the variations, but not worried. They had no need to predict a phylogenetic pattern. ID advocates could accept quite a bit of variation by epigenetic coding algorithms that respond to environmental cues. It's not a showstopper, as it should be for neo-Darwinism. In fact, it might be a motivator instead: let's explore the functional significance of the variations.
In their conclusion, the authors warn fellow Darwinists about sample bias: "Sampling of the rest of the Eukaryotes was insufficient to reveal a phylogenetic pattern, but even with limited information, we could clearly point out that generalizing information of microsatellite content from few species to a whole group can only be justified if they are from a very recent clade."
The authors are very adept at listing all the possible reasons (excuses) for their failed prediction. Readers can explore these at their leisure in the Discussion section of this open-access paper. What's clear, though, is that the Darwin fishing expedition came back empty, with a lot of fish stories about the one that got away.


- See more at: http://www.evolutionnews.org/2012/09/dna_scrambles_d064341.html#sthash.UuzMxhS5.dpuf